In een volgebouwd Vlaanderen is het voor de industriebouw steeds moeilijker om nog een plaats te kunnen opeisen. Toch is de aanleg van nieuwe industriële infrastructuur cruciaal voor onze welvaart. Anders dan vaak wordt gedacht, is de aanleg van nieuwe industrie ook niet per definitie schadelijk voor de klimaatdoelstellingen. “We associëren industriebouw nog steeds vooral met vervuilende schoorsteenfabrieken, maar in realiteit komen die nog maar zelden voor.”
Dat voldoende industriebouw een belangrijke voorwaarde vormt voor economische groei, ligt voor de hand. Bedrijven moeten immers over een eigen ruimte beschikken om hun producten of diensten te kunnen ontwikkelen. Ondanks dit overduidelijke belang bevindt de industriebouw in Vlaanderen zich vandaag in een niet al te goed klimaat. “Eigenlijk zitten we hier met een dubbel probleem”, vertelt Niko Demeester, directeur-generaal van de Confederatie Bouw. “Enerzijds is er een nijpend tekort aan bruikbare grond, anderzijds is het aantal vergunningen dat wordt uitgedeeld in vrije val.”
Deze inschatting wordt inderdaad bevestigd door de cijfers. Want hoewel er in theorie nog zo’n 2.500 hectaren grond beschikbaar is voor de industriebouw, is dit saldo eerder een theoretisch getal. In de praktijk zijn dit veelal onbruikbare lappen grond, omwille van een hoge aankoopprijs, een moeilijke bereikbaarheid of de nabijheid van omwonenden, waardoor buurtprotest haast onvermijdelijk lijkt. Daarnaast blijkt dat het aantal toegekende vergunningen jaar na jaar terugloopt. “Gecombineerd met de duidelijke vraag naar nieuwe industriebouw, zit er vandaag dus een zeer duidelijke spanning op deze markt”, legt Demeester uit.
Dit betekent uiteraard niet dat er de afgelopen jaren niets is veranderd aan de industriebouw in Vlaanderen. Zo zijn tal van industriegebouwen gerenoveerd. Concreet betekent dit dat deze gebouwen, onder impuls van de steeds strengere normering op vlak van duurzaamheid, groener zijn gemaakt. Dat merken ze ook bij de Bouwunie. “De regelgeving heeft de bouwheren zeker gedwongen om duurzamer te bouwen. In de afgelopen jaren werden veel beter geïsoleerde gebouwen opgeleverd”, aldus Jean-Pierre Waeytens, gedelegeerd bestuurder van de Bouwunie. “Ook de hemelwatervordering heeft een duidelijke invloed gehad, want industriële gebouwen hebben vaak erg grote dakoppervlakten.”
Omdat inzetten op duurzaamheid een positief effect heeft op het imago van een bedrijf, is dit voor vele bouwheren een interessante keuze. “Zichtbare elementen als zonnepanelen, een waterdoorlatende parking of elektrische laadpalen zijn erg in trek”, verduidelijkt Waeytens. Toch is belangrijk om deze vergroening juist te kaderen. “Duurzaam bouwen voor industriebouw is anders dan voor residentiële woningen. Zo zijn bepaalde normeringen, zoals bijvoorbeeld de opgelegde energievereisten, vaak soepeler voor industriebouw. Dat is ook logisch. Een ruimte die enkel dient voor stockage hoef je bijvoorbeeld niet onnodig te gaan isoleren”, legt Demeester uit.
Diezelfde nuance geldt ook voor het gebruik van moderne en intelligente technologieën binnen industriebouw. “De meeste productiehallen zijn vrij standaard. Automatisering of zogenaamde Building Information Systems (BIM) zul je hier enkel terugvinden als dit een duidelijke meerwaarde biedt voor het eindproduct”, vertelt Demeester. De logica hierachter is simpel: ondernemers doen er steeds alles aan om de beschikbare budgetten te investeren in het uiteindelijke eindproduct, de gebouwen zijn in veel gevallen slechts een omhulsel.
Met andere woorden: de industriebouw in Vlaanderen verduurzaamt, en dat op een zinvolle manier. Ze is bovendien vaak veel minder complex dan andere infrastructuurwerken. Dat lijkt op het eerste gezicht moeilijk te rijmen met de steeds grotere terugval in het aantal vergunningen. Volgens Niko Demeester is deze achteruitgang vooral te verklaren door het imagoprobleem dat vandaag rond industriebouw hangt. “We associëren industriebouw nog steeds vooral met vervuilende schoorsteenfabrieken, maar in realiteit komen die nog maar zelden voor. Ook de industrie wordt steeds schoner. Daarom zouden we het voortaan beter hebben over ‘economische activiteitsbouw’ in plaats van industriebouw. Dit geeft meteen een veel betere connotatie.”
Als deze mentaliteitswijziging zich zou kunnen voltrekken en industriebouw hierdoor in de nabije toekomst niet per definitie als iets schadelijks wordt aanzien, zal dit hopelijk vrij snel leiden tot een groter aantal toegekende vergunningen. Dit is noodzakelijk, want door enkel de bestaande industriebouw te renoveren, kan er niet aan de bestaande vraag worden voldaan. “Niet elke bestaande site kan zomaar worden omgetoverd tot iets totaal verschillend”, aldus Demeester.
Dit nieuwe imago zou dan ook de manier waarop we ruimtelijk nadenken over industriebouw kunnen beïnvloeden. Vooral door slim in te spelen op de bestaande mechanismes kan er ook hier nog extra winst geboekt worden. Het compensatieprincipe, waarbij verloren groen bij de bouw van nieuwe industriële complexen gepaard gaat met de aanleg van nieuw groen op een andere locatie, is potentieel zeer waardevol en moet daarom nog veel actiever gebruikt worden. Op deze manier gaat er namelijk geen groen verloren. In de meeste gevallen wordt er zelfs netto extra groen gecreëerd.
Deze flexibelere omgang met de beschikbare ruimte zou meteen een groot arsenaal aan nieuwe economische kansen bieden. “Vandaag hebben we de mond vol van de zogenaamde reconversieprojecten waarbij we oude industriële sites gaan omvormen tot hippe en duurzame woongelegenheden. Maar waarom zou een omgekeerd project, waarbij een verouderde en slecht ingeplante woonbuurt wordt omgebouwd tot een site voor nieuwe industrie, niet tot de mogelijkheden behoren? Zo zou de spanning op het gebied van industriebouw in Vlaanderen kunnen worden verlicht, zonder dat dit per se problematisch moet zijn voor de duurzaamheidsdoelstellingen”, besluit Demeester.