Machinebouwers hebben traditioneel een lange levensduur voor ogen voor hun installaties. Maar omwille van de pijlsnelle technologische vooruitgang heeft zo’n lange levensduur een belangrijke keerzijde. Zo is een machine die in 2000 gebouwd werd om minstens 25 jaar mee te gaan, vandaag niet voorzien van de nieuwste technologie. Daarom wordt er volop gezocht naar manieren om het bestaande machinepark mee te trekken in het bad van Industrie 4.0. Dat heeft ingrijpende gevolgen voor hoe ons machinepark is georganiseerd.
Wie aan een kind vraagt om een fabriek te tekenen, krijgt zo goed als zeker een tekening met indrukwekkende machines voorgeschoteld. Met andere woorden: machinebouw spreekt tot de verbeelding. En dat is niet onterecht. “Zeker voor een exportgedreven land als België is machinebouw erg interessant. Betere machines verhogen immers de kwaliteit van de exportproducten. Daarnaast is het ook een belangrijke driver voor innovatie en technologische vernieuwing. Het draagt dus in belangrijke mate bij tot de welvaart in ons land”, legt Bart Van Quickelberghe uit. Hij is managing director van Automotion, een gespecialiseerde firma die als Motion Competence Center van Schneider Electric hardware en software oplossingen voor machinebouwers en systeemintegratoren ontwikkelt en aanlevert.
Hoewel het belang ervan dus vastligt, is het steeds moeilijker om een eenduidig beeld te geven over hoe het machinepark er in ons land vandaag uitziet. “Het machinepark in Vlaanderen, traditioneel een regio die erg sterk scoort wat betreft machine-productie, is erg heterogeen. Net daarom is het cruciaal dat er nu wordt ingezet op het upgraden van bestaande machines. Enkel zo kunnen zij mee de stap zetten naar de Industrie 4.0 en de datagedreven economie”, vertelt prof. Hans Hallez (KU Leuven), die aan het hoofd staat van de proeftuin ‘Machine Upgrading 4.0’. Ze maakt deel uit van de bredere Vlaamse Industrie 4.0-strategie van VLAIO die focust op het actualiseren van het verouderde machinepark.
In deze evolutie speelt Vlaanderen een voortrekkersrol. “Wat betreft de digitalisering van het machinepark presteert Vlaanderen bovengemiddeld. Uit een studie van Flanders Make, samen met de KU Leuven en de UGent één van de partners van de proeftuin, blijkt dat 45 procent van de bedrijven machine industry ready zijn. Daarmee zitten we Europees in de top 5”, aldus Hallez. “Veel van onze klanten kunnen leven van een rol als exporteur, een duidelijke indicator van kwaliteit”, vult Van Quickelberghe aan.
Ondanks deze goede uitgangspositie is het belangrijk dat dit verhaal de nodige aandacht blijft krijgen. “Wij zijn nu al een aantal jaren actief in onze buurlanden en daar proef ik toch een actievere dynamiek rond alles wat met Industrie 4.0 en machines te maken heeft”, nuanceert Van Quickelberghe. “Daarom is het belangrijk dat we hier volop op blijven inzetten, anders dreigen we de trein te missen.”
Eenzelfde geluid is ook te horen bij VLAIO. “Het heterogene karakter is op zich niet zo problematisch, maar hierdoor dreigen er op termijn wel grote efficiëntieverliezen te ontstaan, waardoor productieprocessen nog heel moeilijk op elkaar zullen kunnen worden afgestemd”, aldus Hallez. “Ook de groeiende skills gap tussen de operatoren en de vernieuwde machines kan op termijn problemen opleveren. Aan programmeurs die met ponskaarten werken hebben we vandaag ook niets meer. Daarom moet er blijvend gewerkt worden aan meer bewustwording over deze groeiende spreidstand.”
Concreet zet VLAIO daarom vooral in op de zogenaamde retro-fit kits. Die stellen de verouderde machines in staat om nieuwe technologie in te passen in de werking en zo de nodige data te genereren. Die data stelt de machinebouwers en operatoren dan bijvoorbeeld in staat om aan ‘predictive maintenance’ of voorspellend onderhoud te kunnen gaan doen. Op basis van de data zal dus kunnen worden voorspeld wanneer een onderhoud of eventuele vervanging aan de orde is, zodat hierop kan worden geanticipeerd. “Een toolset en software aanbieden die data kan gaan capteren, analyseren en bewerken, biedt allerlei kansen en toepassingsmogelijkheden”, verduidelijkt Van Quickelberghe.
Hierdoor zal de manier waarop de relatie machinebouwer-operator is vormgegeven de komende jaren ook verder wijzigen. “Eigenlijk zijn de retro-fit kits een derde persoon die naast de machinebouwer en de gebruiker komt te staan”, legt Hallez uit. In de praktijk zal deze evolutie dus leiden tot de inclusie van meer kleinere en gespecialiseerde bedrijven. “Een grotere mate van subcontracting is op termijn inderdaad niet tegen te houden. Vandaag gebeurt dit veelal nog op projectbasis, maar ik verwacht dat dit steeds meer mainstream zal worden.”
Dat voelen ze ook zo aan bij Automotion, zelf zo’n kleinere, gespecialiseerde partner voor machinebouwers en integratoren. “Onze positie als lokaal aanspreekpunt en expertisecentrum in samenwerking met een wereldspeler als Schneider Electric, is er ook net gekomen om te kunnen beantwoorden aan deze groeiende vraag. Partnerships zitten inderdaad in een duidelijke groeispurt”, aldus Van Quickelberghe.
De grote vraag bij dit spanningsveld is uiteraard: hoe zal het machinepark van de toekomst er gaan uitzien? “Als we erin slagen om de machines het nieuwe tijdperk in te loodsen en zo een ecosysteem van interconnectiviteit kunnen creëren, is het potentieel enorm”, verduidelijkt Hallez. “Ik ben ervan overtuigd dat de evolutie eigenlijk nog in een stroomversnelling terecht moet komen”, gaat Bart Van Quickelberghe verder.
Deze versnelling onder aanvoering van een groeiende groep systeemintegratoren, machinebouwers en gespecialiseerde bedrijven, zal uiteindelijk de manier waarop we over machines nadenken grondig veranderen. “Omdat de focus zal komen te liggen op de output en niet op de machine zelf, zal het uitgangspunt verschuiven van het leveren van een werkende machine, naar het leveren van een service. Machines zullen in de praktijk dus worden verhuurd of geleased. Dat zie je vandaag al, maar het is nog niet de standaard. De meest innovatieve machinebouwers denken al in die richting”, besluit Van Quickelberghe.