Het industriebeleid groeide de afgelopen weken uit tot hét hete hangijzer van het moment. De problemen in de chemiesector en bij busbouwer Van Hool doen de roep naar een duidelijk politiek kader en ondersteuning luid weerklinken. Business Vlaanderen bracht met Karla Basselier (CEO Fedustria), Tim Berckmoes (CEO ABC Engines en voorzitter Agoria Vlaanderen), Michaël Corten (CEO van Belgian Eco Energy) en Paul Renson (CEO Renson) vier captains of industry rond de tafel voor een discussie over de tekortkomingen in het beleid en de oplossingen met het oog op de toekomst. “Hoewel industriebeleid zich per definitie op langere termijn afspeelt, worden we in de praktijk geconfronteerd met een opeenstapeling van vaak tegenstrijdige regeltjes.”
De vele alarmberichten uit de industriële wereld laten weinig ruimte voor interpretatie: er is een systeemverandering nodig in ons industriebeleid. De eerste prioriteit van ondernemers blijft het vinden van voldoende arbeidskrachten. Paul Renson, CEO van het gelijknamige familiebedrijf: “Bovenal moet de tewerkstellingsgraad omhoog. Als je die kan doen stijgen, gaan heel wat problemen zichzelf oplossen. Ik ben er ook van overtuigd dat er heel veel mensen zijn die graag meer zouden willen werken, denk aan studenten of gepensioneerden. Net daarom moet werken meer lonen. Werkgevers die een loonsverhoging geven, maken zich vandaag belachelijk, omdat er nauwelijks iets bij de werkende terechtkomt.”
Naast het vinden en houden van geschikt talent, ligt volgens Tim Berckmoes, bedrijfsleider bij ABC Engines en voorzitter van Agoria Vlaanderen, een belangrijke opdracht voor het beleid bij de energiekost voor maakbedrijven. “Die energie- en distributiekost is door de recente coronacrisis en de energiecrisis die daarop volgde omhoog geschoten en heeft heel wat bedrijven in de problemen gebracht, ook omdat energie een grote invloed heeft op de loonkost via de automatische loonindexering.”
Het meeste animo ontstaat echter zodra het regelgevend kader als onderwerp wordt aangesneden. “De overregulering en over-juridisering, bijvoorbeeld op vlak van vergunningen, is relatief recent en wordt steeds prominenter. Dat creëert bij ondernemers het gevoel dat ze niet meer gewenst zijn, of op zijn minst dat men niet meer fier is op hen”, klinkt het bij Karla Basselier, CEO van Fedustria, federatie van de textiel-, hout- en meubelindustrie. “Hoewel industriebeleid per definitie iets is wat zich op langere termijn afspeelt, worden we in de praktijk geconfronteerd met een opeenstapeling van opgelegde regeltjes, die bovendien vaak tegenstrijdig zijn. Daar zit geen visie in. Als ik met onze leden praat, is dat steevast het eerste wat aan bod komt, naast het verlies van de concurrentiekracht door hogere kosten dan het buitenland. Laten we niet vergeten dat de maakindustrie vooral exportgericht is.”
Deze kritiek geldt voor alle beleidsniveaus. Michaël Corten, CEO van Belgian Eco Energy (BEE): “Eigenlijk gaat het beleid vandaag veel te ver in regelgeving, ook in Vlaanderen. De overheid is omnipresent. Ik denk bijvoorbeeld aan de CAO’s, die haast niet meer te volgen zijn, zonder een vracht aan adviseurs. Voor mij moet de overheid haar eigen rol veel meer in vraag stellen en bepalen waar ze echt het verschil kan maken voor de welvaart, want dat kan ze zeker. Less is more, zou het uitgangspunt moeten zijn. Een kerntakendebat dringt zich op, maar helaas stel ik vast dat die discussie niet of nauwelijks aan bod komt.”
Dit is in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van de politici zelf. “Zeker in Wallonië hebben die vandaag geen benul wat dat industriebeleid inhoudt. En dat is gevaarlijk, want dat creëert verwachtingen bij hun kiezerspubliek”, aldus Tim Berckmoes. Daarnaast speelt ook de nadrukkelijke aanwezigheid van de consultancywereld in de beleidsvoering een belangrijke rol. Karla Basselier: “Consultants doen hun voordeel bij de vloedgolf aan regelgeving en bouwen zo mee aan de context van betutteling waar ondernemers mee te maken krijgen.” Michaël Corten zit op dezelfde lijn: “De realiteit van vandaag is dat grote consultancykantoren zouden gaan lobbyen tegen bestuurlijke vereenvoudiging. Zij hebben de facto van de complexiteit een deel van hun businessmodel gemaakt.”
Een andere beslissende factor is de toename van Europese regelgeving. Heel veel regulering met impact voor bedrijven vindt hier haar oorsprong, waardoor de nationale en regionale beslissingsmacht gedeeltelijk wordt uitgehold. Onze captains of industry ervaren dat Europese regels vaak erg dwingend zijn voor de bedrijven die eraan moeten voldoen en niet altijd even coherent. “Denk bijvoorbeeld aan het energiemixbeleid. Dat is op Europees niveau eigenlijk onbestaande. Wie vandaag met een Tesla rondrijdt in Duitsland, rijdt eigenlijk op elektriciteit die is opgewekt uit steenkool en met een batterij van Chinese makelij. En toch wordt dat gepromoot! Hetzelfde geldt voor de CO2-taks, die vorig jaar 4 keer is verhoogd, maar in hoofdzaak Europese bedrijven treft. Dat krijg je aan klanten buiten Europa niet uitgelegd”, verduidelijkt Tim Berckmoes.
Het groeiende besef van de noodzaak voor hervormingen, dat de jongste weken extra rugwind kreeg door de problemen bij Van Hool, biedt volgens ons panel ook heel wat kansen. “Het momentum is er. Dat moeten we grijpen. Zowel de Vlaamse en federale politici als de man of vrouw in de straat moeten beseffen dat je geen innovatie kunt realiseren zonder industrieel beleid. Als je de maakindustrie verliest, zal ook de innovatie verdwijnen”, stelt Berckmoes.
Om dit momentum politiek te verzilveren, stelden de vier industriefederaties Fedustria (textiel, hout en meubel), Fevia (voeding), essenscia (chemie) en Agoria (technologie) eind maart hun Toekomstpact voor de Vlaamse industrie voor. Dit toekomstpact werd medeondertekend door de Vlaamse regering. Het is dus een belangrijk engagement om van industrieel beleid een kerntaak en prioriteit te maken. Dat gebeurde op de industrietop in Antwerpen, in de marge van de Flanders Technology & Innovation-festivals.
In dit pact leggen de federaties en de Vlaamse regering een blauwdruk voor de toekomst van de industrie voor. Karla Basselier: “We leggen uit dat het de industrie is die groei en welvaart creëert en net daarom oplossingen zal bieden voor de klimaattransitie. Kortom, een industrie die zit ingebed in je economisch weefsel, is essentieel voor onze toekomst. Alle andere onderdelen van dat weefsel, gaande van de volledige dienstensector tot de sociale zekerheid, en dus ook de betaalbaarheid daarvan, zijn hieraan gekoppeld. Dat verhaal moeten we nu heel breed gaan vertellen.”
“De sterkte van het pact is vooral dat de vier federaties duidelijk dezelfde taal spreken. Hierdoor is het ook veel makkelijker om politieke druk uit te oefenen en wordt het voor de beleidsmakers ook makkelijker om keuzes te maken”, stelt Tim Berckmoes. “Het allerbelangrijkste zal zijn dat ons toekomstpact ook een echt doe-komstpact wordt”, klinkt het bij Berckmoes en Basselier.
Dat betekent vooral dat het beleid duidelijkere keuzes moet durven te maken. “Men mag trotser zijn op de eigen producten en vakkennis in ons land. Bij aanbestedingen mag er veel meer geredeneerd worden vanuit de eigen industrie en de producten die we maken. De specificaties die worden uitgeschreven mogen dus veel meer worden georiënteerd. In het buitenland gebeurt dat systematisch”, verduidelijkt Tim Berckmoes.
“Een klein land als België moet kunnen differentiëren om te kunnen innoveren en dus ook om te groeien via de export. Doen we dat niet, zijn we economisch ten dode opgeschreven. Zo simpel is het”, merkt Paul Renson op. Het beleid kan de eigen industrie wel degelijk ondersteunen, op voorwaarde dat ze het goed aanpakt, benadrukt Michaël Corten: “Kijk maar naar de saga rond de gascentrales. Die zijn uiteindelijk gegund aan Engie en Luminus, twee Franse bedrijven dus, omdat de tender door een door de overheid ingehuurde consultant perfect op hun maat werd geschreven. Dat was precies het tegenovergestelde van wat de overheid eigenlijk had willen bereiken en een gemiste kans om de broodnodige concurrentie op de energiemarkt open te breken.”
De vooropgestelde paradigmawissel betekent met andere woorden vooral dat de relatie tussen politiek en ondernemers meer moet vertrekken vanuit wederzijds vertrouwen, met respect voor de maatschappelijke meerwaarde van de maakindustrie. “Een manier om die shift te realiseren, is door in te zetten op doelstellingenwetgeving. Die stelt voorop wat de doelen zijn, maar geeft ondernemers zelf de ruimte om te bepalen hoe ze daar geraken. Dat betekent: het geven van zelfstandigheid en vertrouwen”, aldus Karla Basselier.
“Men kan niet ontkennen dat er vandaag heel wat politieke partijen zijn die ondernemerschap wat onder de mat vegen. Dat heeft te maken met het gebrek aan visie op lange termijn. Terwijl net dat is wat we meer dan ooit nodig hebben”, besluit Paul Renson.